Twee steenhuizen (?) of borgen bij Godlinze ....


Ligging van de borgterreinen bij Godlinze.

We mogen aannemen, dat in de 15e eeuw reeds een of meer steenhuizen hebben gestaan te Godlinze. immers we treffen daar dan hoofdelingen en rechters aan. In 1431 wordt Dydeke to Godlinze als overrechter van Fivelgo-Westerambt vermeld. In andere ambten wordt hij genoemd tot 1464.

 

Verder komen voor Emeke Dodekema in 1432 en Doke of Docke te Godlinze in 1446 en 1449. De laatste zal dezelfde zijn als Dodeke Allersma, die in 1452 als hoofdeling te Godlinze genoemd wordt tezamen met zijn zwager Dydeke.

 

Dan zijn er nog in 1452 Wilem Clant hoofdeling te Godlinze en in 1482 een 'vrouwe toe Godlynze Vreuweken'. Ten slotte moet nog worden vermeld, dat in de klauwboeken Dydeken- en Do(e)deke Allersma heerden (!) voorkomen. Een rij namen dus waarmee geen verband te leggen is met de latere borg Rengerda. Wél is in 1459 reeds sprake van een steenhuis.


Iets meer vaste grond onder de voeten krijgen we met Eggen of Eggerik Ripperda, die met een niet nader bekende vrouw uit Godlinze (bovengenoemde Vrouweken?) getrouwd is. Het is echter mogelijk dat hij getrouwd is geweest met een zekere Trijntjen of Trutyen van Godlinze. Eggerik is rond het jaar 1460 geboren en is hoofdeling in Godlinze in 1488 en 1489. Verder zien we deze Eggerik ook als hoofdeling in Dijkhuizen, Wijtwerd en Holwierde. Hun zoon Event Ripperda komt in 1511 voor als hoofdeling te Godlinze. Deze schijnt jong te zijn gestorven, want later is alleen sprake van zijn zusters Tyake en Tede die tussen 1520 en 1540 vermeld worden als ‘....jufferen toe Godlynse’. Aan Tyake herinnert nog een gedenksteen in de toren van Godlinze van 1554. Zij sterft in 1559 of 1560. Een andere zuster, Bawe, huwt in 1508 Luirt Cater. Hun zoon Claes komt al in 1545 voor als hoofdeling te Godlinze.


Vervolgens treffen we aan Ulske Cater, getrouwd met Evert Clant tot Godlinze. Zij bezitten ook Tackenborg bij Garmerwolde.
In 1573, in ieder geval vóór 22 januari 1574, koopt de Ommelander syndicus Peter van Zijl de borg met landerijen. Bij die gelegenheid vindt een opmeting van het goed plaats. Er is dan sprake van een borg. Voor deze aankoop leent Van Zijl 500 daalders van het klooster Feldwerd. In 1574 overlijdt Van Zijl. waarna we het spoor weer bijster worden. Bij dit alles moet steeds het voorbehoud worden gemaakt of het voorgaande wel betrekking heeft op ‘de borg’ te Godlinze. immers in hetzelfde kerspel heeft ook Rengerda gelegen. Waarschijnlijk is het echter niet dat het latere Rengerda bedoeld is.


In het begin van de 17e eeuw is de borg in het bezit van vrouw Ette Hare Winken. Deze overlijdt in 1613 in Oost Friesland. Haar naaste bloedverwante, vrouw Ulske Tammen weduwe Folkersheim, wilde de inboedel laten inventariseren, maar dit wordt verhinderd door het personeel, dat de borg gesloten houdt. Van deze merkwaardige zaak horen we echter verder niets.


In 1631 is Herman Clant (Tho Warfhuizen) eigenaar geworden. Tevoren heeft hij huis, hof, gracht, singel, heemstede en ‘anders’ te Godlinze, in gebruik bij Joannes Pauwels en twee anderen, mandelig [4]  gehad met Reint Alberda van 't Zandt. In 1639 en 1642 wordt hij genoemd Herman Clant van Warfhuizen, jonker en hoofdeling te Godlinze. Hij is dan getrouwd met Evertien Ubbena. dochter van Reint Ubbena van Spijk. Tot 1648 compareert Clant voor Godlinze op de landdag. Zijn weduwe sterft in 1687 „in haer borgh tot Godelinse en is den 27 Julij aldaer in de kerke opt choor des avondts begraeven”. Kinderen of kleinkinderen die haar overleven heeft zij blijkbaar niet, althans haar erfenis komt aan haar neven en nichten Alberda. kinderen van Reint Alberda en Habbina Ubbena, een zuster van Evertien voornoemd. Van deze kinderen krijgt Mello Alberda op Menkema het goed te Godlinze, omschreven als de borg met de schuur en het heem daarachter, met singel, grachten, hoven, geboomten en plantages, gestoelte in de kerk, graven in de kerk en op het kerkhof en verder 23 grazen land om de borg.

 

(Op 28 februari 1642 komen we een scheidakte tegen tussen Jr. Reint Alberda op 't Zandt wegens zijn vrouw Habbetien Ubbena, Jr. Wilhelm Ubbena en Jr. Herman Clant tho Warfhuisen wegens zijn echtgenote Evertien Ubbena, betreffende de nalatenschap van Jr. Reint Ubbena tho Spijck.)


Mello Alberda ('t Zandt 15 nov. 1642 - Uithuizen 3 juli 1699), gehuwd met Susanna Elisabeth Tamminga (1646-1680) zal waarschijnlijk niet te Godlinze hebben gewoond. Blijkbaar heeft hij in 1692 de borg afgestaan aan zijn zoon Onno Tamminga van Alberda, maar na zijn dood in 1698 valt bij erfscheiding van 1700 de borg ten deel aan zijn tweede zoon Willem (1674-1721). Deze, gehuwd met Margaretha Josina Horenken van Dijksterhuis (1686-1705), heeft waarschijnlijk Godlinze wél bewoond zij het maar voor kort. In de eerste plaats erft hij van zijn neef Willem Alberda in 1702 Alberdahuis op 't Zandt en in de tweede plaats ruilt hij in 1706 met zijn schoonvader Gerhard Horenken de borg te Godlinze tegen Dijksterhuis.


Gerhard Horenken (Godlinze 1705 - Pieterburen 1784) verkoopt al het volgende jaar de borg c.a. aan de beruchte Gerhard Schatter, vrijheer van Petten, die op zijn beurt de borg op 30 juni 1712 weer verkoopt aan Folkert Polman (1659-1735), drost van Emden. Aan de familie Polman herinnert nog het wapen Polman in de toren van Godlinze van 1714. De zoon van Folkert Enno, koopt het volgende jaar Rengerda. Deze heeft ook de borg van Godlinze verkregen. Hij noemt zich althans heer van Godlinze. In 1714 trouwt Enno met Anna Maria von Inn- und Kniphausen, die in 1717 op 'Godlinzerborg' overlijdt. Enno vraagt in 1715 en 1721 toelating tot de landdag, maar hij wordt afgewezen op grond van artikel 33 van het regeringsreglement dat inhoudt, dat een vreemdeling (Enno is in Emden geboren) pas toelating tot de landdag kan verkrijgen wanneer hij twaalf jaar in de Ommelanden gewoond heeft of met een inheemse vrouw getrouwd is. In het laatste geval is de termijn zes jaar.


Enno sterft in 1723. De borg vererft op zijn vader Folkert Polman (1631-1710) en op zijn minderjarig dochtertje Anna Elisabeth Polman, geboren op 14 oktober 1414, verkoopt in 1730, tevens als voogd over zijn kleindochter, de borg aan Daniël Hendrik l‘Argentier Du Chesnoy, heer van Bierum, met 35 grazen land. Tegelijkertijd verkoopt hij aan Du Chesnoy de redgerrechten en boerrechten van ’t Zandt, Leermens, Enum, Eesterrecht (een rechtstoel in Fivelingo) en Ten Post. afkomstig van Rengers van Rengerda, en een aantal heemsteden.


De borg is kort daarna gesloopt, althans in 1753 wordt ter instantie van de crediteurs van de heer en mevrouw van Bierum [7] de plaats verkocht waar eertijds de borg van Godlinze gestaan heeft, met hoven, singels, bomen en plantages... duivenkast enz. Als zwetten [8] worden genoemd ten noorden de weg die door Godlinze loopt, ten zuiden en westen de weg die om Godlinze loopt. Kopers zijn Jacobus Cremers en zijn vrouw Cornelia Nicolai.

 

De borg Rengerda


‘Het is niet gewaagd te veronderstellen, dat deze borg zijn naam te danken heeft aan de familie Rengers, althans dit geslacht woont er zodra de naam van de borg vermeld wordt. Dat is pas in het midden van de 17e eeuw. Of Rengerda tevoren anders geheten heeft, is niet bekend’, zo kunnen we lezen in de Ommelander Borgen en Steenhuizen van Formsma e.a. in 1987.
Wat schets echter onze verbazing als we verder gaan zoeken. Tijdens de restauratie van de kerk van Godlinze in 1585 is een schildering ontdekt met de volgende tekst:

 

INT IAER 1571 IS / DESSE KERCKE NEIS GERE / PARERT VNDE GHESTOF / FERT BII TIDEN ALS DEN / ERBAREN ERRENTFESTE LVIRT / KLANT IONCKER VNDE HOVELINCK / TOE GODLINSE D IOANNES BVTER / IANNES IANSEN PETER ABELS KERCVOGE/DEN WEREN [5]

Hier zijn ook de wapens te zien van o.a. Clant en Rengers. Twee wapens zijn onherkenbaar en de vijfde is gedeeld ‘I in ... een ... halve adelaar, II in ... een zwart huismerk nr. 112, vergezeld van zwarte letters P en A.’ Ook wordt een wapen aangetroffen van Peter Abels en Luirt Clant, de echtgenoot van Judith Rengers (Farmsum 1548-Wittewierum 1618). Het lijkt er dus op de het geslacht Rengers als in 1585 een band heeft gehad met Godlinze en mogelijk met een steenhuis of borg. Ook weten we dat Luirt in 1571 de kerk van Godlinze heeft laten repareren en stofferen [5].

 

De eerste die ‘op Rengerda’ vermeld wordt is Sicco Rengers van Camminga (1620 - ca1660), geboren in Farmsum en in 1654 gehuwd met Euka Gaikinga (1626-ca 1660). Zijn ouders zijn Johan (Jan) Rempt Rengers ten Post (1585 - ca1635) en Franscke van Camminga van Ameland (geb. 1591). Van zijn moeder erft hij pretenties op de heerlijkheid Ameland, waarover zijn zoon Johan (Jan) Rempt Rengers (ca 1651-1709) nog een proces gevoerd heeft. Deze erft ook na zijn vaders dood in 1676 Rengerda. Hij overlijdt in 1709, voor zover bekend ongehuwd.

 

In 1938 wordt in Godlinze het Gasthuis gesloopt. Daaruit wordt in het Groninger Museum een gedenksteen bewaard, met de volgende tekst:

 

HEER JAN REMPT RENGERS, HEER OP RENGERDA ETC. ETC.
HEER G. SCHATTER, VRYHEER VAN PETTEN ETC. ETC.
1707, DEN 9 SEPTEMBER, TEN TYDEN DER WELGEBR. HEEREN, IS DIT GASTHUIS GESTIGHT EN DE EERSTE STEEN GELEGHT DOOR DE WELGEBR. JR. SICCO RENGHERS VAN CAMMINGA, ALS D. ERW. JACOB SCHICKHARDT PAESTOR, D HARRYT CLASEN OUDERL., EPPO PIETERS, PIETER JANS DIACONEN WAREN [5] [6]

 

Bij Jan Rempt Rengers vinden we zijn wapen afgebeeld evenals bij G. Schatter.

 

Rengers (1). Conform Redmer Alma.In zilver een groene dwarsbalk, vergezeld van drie goudgeknopte rode rozen aan bladerloze groene of gouden stengels, samenkomend in het midden van de dwarsbalk. Helmteken: een vlucht, de rechtervleugel beladen met een dwarsbalk. N. B. Johan Rengers ten Post veranderde het wapen Rengers(1) in Rengers (2) 1507/1509. Zie: RAG. Archief Farmsum, inv. nr. 8, regest 243 en 246. Vergelijk inv. nr. 836t, regest 110. Rengers (2). Conform Redmer Alma.
In blauw een gouden dwarsbalk, vergezeld van drie gouden rozen. Helmteken: een vlucht van blauw en goud, de blauwe vleugel beladen met een gouden dwarsbalk.
Rengers van Farmsum. Conform Redmer Alma
Gevierendeeld: I en IV Rengers (2); II en III Farmsum. Hartschild: Tuwinga.
Schatter. Conform Redmer Alma. In goud een roodgekroonde zwarte halve leeuw.


Polman. Conform Redmer Alma. In goud een in twee rijen van zilver en rood geschaakte linkcrschuinbalk, ondersteund door een gelijke halve rechterschuinbalk. Helmteken: een vlucht.

In 1713 wordt de borg bij keerskoop [3] verkocht, met 33 grazen land en redgerrechten. overrechten dijkrechten en collaties in Vierburen. Bovendien worden verkocht redgerrechten en overrechten van ‘t Zandt, Leermens, Enum Eesterrecht en Ten Post. Koper wordt Folkert Polman in 1712. Hij is drost van Emden. Zijn zoon Enno Polman neemt de borg een jaar later in 1713 van zijn vader over (zie boven).


Misschien heeft Enno Rengerda de borg van de hand gedaan, immers bij zijn erfenis in 1723 wordt van Rengerda geen melding meer gemaakt. In de toren van de kerk te Godlinze zien we een gedenksteen vergezeld van het wapen van Polman met het jaartal 1714.

 

Ligging van de voormalige borg Rengerda vlakbij Godlinze. Bron: Detail van de historische atlas met kaarten uit 1900-1930. De ligging van het plangebied is met een blauwe pijl aangegeven. De kaart is verschaald en naar het noorden gericht. (Bron: Uitgeverij Nieuwland 2006).

 

In 1743 blijkt Enno Ebels (Appingedam 1696 - Appingedam 1746) eigenaar te zijn. In dat jaar draagt hij de behuizing Rengerda met singels, behovingen en 34 grazen land. met grafkelder en graven in de kerk en op het kerkhof te Godlinze over aan Petrus Vinkers en zijn vrouw Elisabeth Ebels, die het op 31 mei 1754 weer overdragen aan Rudolf Ebels en zijn familie.


Blijkbaar is het goed hetzelfde jaar gekomen aan J. Mesting, want deze wordt op grond van een koopbrief van 7 mei 1754 toegelaten op de landdag. Mesting is theologisch kandidaat, maar is op de landbouw en het boerenbedrijf overgegaan. Tot 1794 compareert hij voor Godlinze op de landdag. Of hij tot dat jaar op Rengerda gewoond heeft, is niet bekend. Op 28 december 1780 laat hij de plaats Rengerda publiek verkopen, bestaande uit een behuizing voorzien met twee kamers, kelderkamer, keuken, kelder, luchthuis en twee  schuren met de beklemming van ruime hoven, boomrijke laan en singels met ongeveer 66 grazen kostelijk land. Of de plaats verkocht is, is niet bekend. Op 15 januari 1793 laten J. van Weerden en zijn vrouw bomen uitmijnen staande bij de borgstee Rengerda te Godlinze bij het water. In 1813 is er nog sprake van Johannes van Weerden wonende op het huis Rengerda. In hoeverre dit huis nog gelijkenis heeft met de borg van de 17e eeuw, weten we niet.
De beschrijving van 1780 geeft echter geen grootse indruk van borg Rengerda [2].


Het borgterrein


De borg Rengerda die op de zuidflank van de dorpswierde heeft gestaan, is één van vele verdwenen borgen in Groningerland. Een borg is van oorsprong een ‘omheining’ waarbinnen personen en bezittingen in veiligheid zijn gebracht. Zowel rond het woonhuis zelf (de borgstee), als rond de aanpalende bezittingen is een gracht aanwezig. Soms is er zelfs een tweede gracht. Na het passeren van de buitenste gracht, vaak door een poortgebouw, en een ophaalbrug, vormt een beplante singel de toegangsweg naar de borgstee. Op het borgterrein staat een veestal, afgeleid van het Oud-Friese woord voor vee (scat of skat) ook wel ‘schathuis’ genoemd. Borgen zijn bewoond geweest door de lokale adel, de zogenaamde hoofdelingen of jonkers.


Over de borg van Godlinze is weinig historische en geen archeologische informatie voorhanden. De eerste vermelding van de borg gaat terug tot de 16e eeuw en vanaf het jaar 1631 zijn enkele van de eigenaren bij naam bekend.


Later wordt hun bezit omschreven als ‘de borg met schuur en het heem daarachter, met singel, grachten, hoven, geboomten en plantages... en verder 23 grazen land om de borg’. Uiteindelijk wordt de borg ergens tussen 1730 en 1753 gesloopt, zoals blijkt uit een document waarin staat dat de plaats wordt verkocht waar vroeger de borg van Godlinze heeft gestaan, ‘met hoven, singels, bomen en plantages’. Dit is vermoedelijk het moment dat de borgstee met circa 1 meter wordt afgegraven en de grachten rond het woonhuis en het borgterrein grotendeels worden gedempt. Op oude historische kaarten is het borgterrein zuidelijk van de borgstee goed herkenbaar in een onbebouwd perceel. Op de kadastrale kaarten uit 1832 heeft de sloot langs de oost- en noordzijde van de borgstee een afgeronde hoek, een restant van de voormalige gracht. Dat is ook zichtbaar op een luchtfoto van de dorpswierde uit 1960.
De kadastrale kaart waarop Miedema haar boringen heeft geprojecteerd, toont dezelfde sloot daadwerkelijk als gracht, deels ook langs de zuidzijde van de borgstee. Uit gesprekken met dorpsbewoners blijkt dat deze gracht nog niet lang geleden is gedempt. Wat nog resteert is alleen de dubbele rij bomen direct ten zuiden van de borgstee, langs ‘de prachtig met bomen omlijste oprijlaan’, zoals Miedema deze beschrijft. Ter plekke van de borgstee zelf ligt nu een fraaie siertuin.


Onderzoek naar de borgstee


Linksonder het borgterrein van Rengerda waarvan een deel in 2017 met grondradar is onderzocht. [1]

Bij het begin van het onderzoek in 2017 is het de bedoeling een zo groot mogelijk deel van de borgstee en het aansluitende, nog onbebouwde borgterrein met grondradar te onderzoeken om in de bodem aanwezige resten in kaart te brengen. Helaas is voor het grootste deel van het borgterrein geen toestemming voor onderzoek verkregen, zodat alleen de westelijk en oostelijke uiteinden zijn onderzocht. Op en direct rond het terrein van de voormalige borgstee zijn binnen de siertuin en tussen de aangrenzende huizen grondradarmetingen verricht. Tot slot is ook een onderzoek uitgevoerd op een terrein aan de oostzijde van de wierde om de bewoners van Godlinze op een goed toegankelijke locatie een indruk te geven van wat geofysisch onderzoek behelst. Alleen het onderzoek op het borgterrein zelf zal hier worden besproken.


Met grondradar (Ground Penetrating Radar) worden elektromagnetische signalen de grond in gestuurd en na weerkaatsing met objecten in de ondergrond weer opgevangen, zodat eventueel aanwezige resten van gebouwen, in dit geval van de borg, in beeld komen. De verwachting is geweest dat vooral puinbanen waar muren hebben gestaan en voormalige grachten goed zichtbaar zullen zijn, vanwege hun andere samenstelling ten opzichte van de omliggende bodem.


De resultaten zijn enigszins teleurstellend geweest. Van aaneengesloten funderings- of muurresten is alleen aan de westzijde van het borgterrein een mogelijk restant herkend. In een controleboring op deze locatie zijn alleen wierdelagen aangetroffen, en niet de verwachte fundering. Concentraties van puin (‘steenclusters’) komen zowel aan de west- als aan de oostzijde van het borgterrein voor. Uit enkele boringen blijkt dat op deze locaties relatief veel puin voorkomt, tot op een diepte van maar liefst 3 meter onder maaiveld. Mogelijk gaat het hier om uitbraaksleuven van voormalige funderingen van bijgebouwen van de borg. De kleinere ‘steenclusters’ rond de borgstee zelf zijn vermoedelijk gedumpte resten van het afgebroken woonhuis. De meeste stenen van de borg zullen echter zijn afgevoerd, om ergens anders te worden hergebruikt [1].

 

 

 

Bronnen:


1.Johan Nicolay, e.a. Godlinze: van krijgersgraf tot adelijke borg, dec. 2018, vanaf pag. 215.
2. Formsma e.a, De Ommelander borgen en steenhuizen, 1987.
3. Keerskoop. Openbare verkoop, waarbij een bod gedaan kan worden, zolang een kaars brandt. In oude rechtsbronnen wordt herhaaldelijk vermeld, dat iets verkocht wordt ‘bij brandender kertzen’. Doel is blijkbaar, dat voor iedereen kenbaar is, tot op welk ogenblik een bod mogelijk is.
4. Mandeligheid (van: mandelig) is een vorm van gebonden mede-eigendom van bijvoorbeeld een afscheidingsmuur, een heg of een pad. De eigenaren van de erven aan weerskanten ervan zijn dan de gezamenlijke eigenaren van die muur, heg, pad of watergang. Dit houdt in dat ook het onderhoud hiervan voor gezamenlijke rekening komt en dat men niet eenzijdig tot verandering, afbraak of kappen mag overgaan. Het gedeelde pad moet vrij voor beide partijen toegankelijk en bruikbaar blijven. Het woord mandelig is afgeleid van het vroeger in Noordoost-Nederland gebruikte mande ‘gemeenschap’, dat aan Oudfries mand, monda ‘meente’ is ontleend en van het Germaanse *mainiþō- ‘gemeenschap, gemeenschappelijk bezit’ afstamt. (Dit volgens S. E. Bartels, 'Mandeligheid' in Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. 5* Zakenrecht: eigendom en beperkte rechten, Deventer: Kluwer, 2008, nr. 158.)
5. GDW. Groninger Gedenkwaardigheden, Redmer Alma
6. GDW. Gasthuis gesloopt 1938. GMG. GMV, 1937, blz. 32, nr. 205. GDW, blz. 899, nr. [5112], Redmer Alma.
7. Met deze mevrouw wordt waarschijnlijk Elizabeth Petronella Lewe (1699-1756) bedoeld.
8. Een zwet of zwetsloot is een grenssloot.

 

 


Deze pagina maakt deel uit van de website www.nazatendevries.nl.
Aan bovenstaande tekst is de uiterste zorgvuldigheid besteed. Desondanks kunnen er best fouten voorkomen.
Constateer je fouten en/of heb je vragen, correcties, aanvullingen...geef die dan even aan mij door via mijn E-mail adres.
Laat ook eens een bericht achter in het Gastenboek.
Hoogeveen, 21 januari 2020
Samenstelling: © Harm Hillinga
Menu Artikelen.
Terug naar de HomePage.
Top